Islaam.nl

Islaam.nl Forum

  FAQ FAQ  Doorzoek dit Forum   Kalender   Registreren Registreren  Inloggen Inloggen

De inrichting van het graf

 Post Reply Post Reply
Schrijver
het licht Bekijk dropdown
Senior Member
Senior Member


Lid geworden: 02 februari 2005
Locatie: Nederland
Online status: Offline
Berichten: 870
Plaatsingsopties Plaatsingsopties   Quote het licht Quote  Post ReplyReageer Directe link naar dit bericht Onderwerp: De inrichting van het graf
    Geplaatst op: 17 april 2005 om 06:25

De inrichting van het graf.

 

De graven behoren zelf volgens de betrouwbare overleveringen zeer eenvoudig ingericht te zijn. Zij zijn gelijk met de grond, hetgeen door de volgende overlevering wordt voorgeschreven. `Ali (ra) zei: "De Profeet (sas) heeft mij bevolen, dat ik elk beeld, dat ik zou zien, zou vernietigen en elk graf, dat verhoogd was, met de grond zou gelijk maken" (Tirmidi 8;56)

Het maken van bouwwerken op graven wordt daarom verboden: "De Profeet (sas) heeft verboden op de graven te bouwen" (Ibn Hanbal IV;339, 399). Ook het pleisteren van graven en plaatsen van opschriften erop, wordt door in overeenstemming met de overlevering (Tirmidi 8;58) voor niet geoorloofd verklaard.

Ibn-i Taymiyya verbiedt eveneens het bouwen op graven. Wat op een graf is gebouwd moet afgebroken worden. Het begraven in een moskee is ongeoorloofd. Wanneer de moskee reeds bestond voor het graf, moet dit worden gelijk gemaakt, of, als het nog vers is, worden opgegraven. Was het graf er eerder dan de moskee, dan moet deze ophouden als zoodanig gebruikt te worden als moskee; de salaat mag er niet in gehouden worden ("Iqtida") .

Ook het branden van lampen en kaarsen op graven is verboden: "Allaah heeft de bezoekers van graven, en hen, die de graven tot masjid's maken en er lampen branden, vervloekt" (Tirmidl 2;121). Zelfs laakt Ibn-i Taymiyya het meer dan nodig gebruiken van lampen in de moskee. In verband hiermede acht Ibn-i Taymiyya het niet geoorloofd, in een gelofte om olie en ander brandmateriaal voor een graf te beloven. Zulk een gelofte mag, evenals die van het ondernemen van een reis naar het graf van de Profeet (sas) niet vervuld worden. Het hangen van kleden over de graven, "alsof het de Ka'bah betrof", is verboden, evenals het gebruiken van goud en zilver om de laatste rustplaats van de Profeet (sas) te versieren. De graven onderscheiden zich dus bijna door niets van de omgeving ("Iqtida").

Erger dan dit alles zijn echter de religieuze handelingen, die bij de graven plaats vinden. Het hangen van kleden over de graven, het maken van bouwwerken daarop, het gebruik van goud en zilver, het branden van lampen, dat alles is slechts uitvloeisel van een groter kwaad: de gravendienst. De Profeet (sas) heeft reeds bij zijn leven gewaarschuwd tegen het dienen van zijn graf. Hij (sas) zei: "O, Allaah, maak niet mijn graf tot afgod die gediend wordt" (Ibn Hanbal II, 246). Volgens de overlevering heeft de Profeet (sas) dit nog vlak voor zijn dood gezegd (Muslim 5; 22). Het verrichten van de salaat bij een graf is niet toegestaan: de Profeet (sas) zei: "Allaah heeft de joden en de christenen, die de graven van hun profeten tot masjid's maken, vervloekt" (Bukhari 8;55). In verband hiermede kunnen we de overleveringen, waarin de Profeet (sas) verbiedt zijn graf tot een feest te maken, noemen (Ibn Hanbal II, 367). Want het woord feest als naam voor een plaats, betekent de plaats waar men samenkomt tot het verrichten van cultushandelingen, zoals Ibn-i Taymiyya het zegt. Ook de metgezellen van Rasoelullaah (sas) achtten het verrichten van de salaat bij een graf ongeoorloofd. Toen `Umar (ra) Anas ibn Malik (ra) de saalat bij een graf zag doen, zei hij tot hem: ,,Pas op een graf, pas op. een graf !" (Bukhari 8;48). ("Iqtida")

Er zijn `ulama die menen, dat de oorzaak van het verbod van het verrichten van de salaat op een graf te zoeken is in de onreinheid van het graf, omdat de aarde er vermengd is met de overblijfselen van de lijken. Deze geleerden maken dan ook onderscheid tussen een oud en een pas gedolven graf, en nemen in aanmerking, of er tussen het lijk en de aarde al of niet een scheiding is, zodat beide niet vermengd kunnen raken. Ibn-i Taymiyya bestrijdt deze zienswijze. De oorzaak van het verbod is de gedachte aan het maken van de graven tot afgoden. Evenals de Profeet (sas) het verrichten van de salaat bij op- en ondergaan van de zon verbood, opdat dit niet zou leiden tot een soort afgodendienst, vindt hij ook dat het verboden is de salaat bij een graf te verrichten.

Ibn-i Taymiyya wijst erop, dat nergens in de Qur'aan wordt bevolen of aanbevolen, de saaat te verrichten in de mashaahid's, zoals de, op de graven gebouwde moskee�n en of andere, uit de profetengeschiedenis bekende plaatsen, genoemd worden. Een andere grafcultus is het kussen van een graf dat ook niet toegestaan is. Slechts de zwarte steen in de Ka'bah (Hajaru'l Aswad) mag gekust worden. Het strijken van de hand langs het graf, het leggen van het hoofd erop, vanwege de zegen, die daaraan zou kleven, en het drukken van de wangen in het stof van het graf, wordt door Ibn-i Taymiyya tot afgodendienst verklaard. Zo is het ook gesteld met het meenemen van stof van het graf vanwegen de zegen, het nederknielen, of het op andere wijze tonen van nederigheid, en het doen van ommegangen (tawaaf) bij een graf ("Iqdida").

Het bezoeken van de graven is, als daartoe niet een verre reis verricht is, toegestaan. Volgens de overlevering heeft de Profeet (sas) aanvankelijk het bezoek verboden, later echter toegestaan: "Ik heb mijn Rabb verlof gevraagd, om voor mijn moeder vergiffenis te mogen vragen, maar Hij heeft het mij niet toegestaan. Toen heb ik Hem verlof gevraagd om haar graf te mogen bezoeken, en dat heeft Hij mij toegestaan. Bezoekt dus de graven, want dat zal jullie aan de dood doen denken" (Muslim 11;105). "Ik placht u het bezoeken van de graven te verbieden. Wie een bezoek wil afleggen, laat die het doen. Maar zeg er geen onbetamelijke dingen" (Ahmad bin Hambal III;63).

De bezoeker mag bij het graf voor de dode bidden en voor hem om vergiffenis vragen, want dat deed de Profeet (sas) ook: "De Profeet (sas) leerde zijn metgezellen, dat zij, wanneer zij naar de graven gingen, moesten zeggen: "Gegroet, lieden van de verblijven, mu'mins en muslims. Ik zal, als Allaah wil, u volgen. Wij vragen Allaah voor onszelf en voor u om heil" (Ibn Maajah 37;36). Dit gebed voor de dode is eveneens voorgeschreven bij de begrafenis, aan het graf. Er is overgeleverd, dat de Profeet (sas), na de begrafenis, bij het graf placht te gaan staan en te zeggen: "Vraagt om vergiffenis voor uw broeder en om de bevestiging voor hem, want hij vraagt er nu om". Behalve dat bij het graf gebeden mag worden voor de dode en voor hem om vergiffenis mag worden gevraagd, is het ook veroorloofd de salaat en de salaam over de dode uit te spreken: de Profeet (sas) zei: "Wanneer iemand voorbij het graf gaat van een man, die hem bij zijn leven heeft gekend en de salam over hem uitspreekt, geeft Allaah aan de dode zijn geest terug, totdat hij de salaam beantwoord heeft" (Imaam Maalik, Muwatta' 1, 301).

De verdienstelijkheid van het uitspreken van de salaat en de salaam over de Profeet (sas) wordt in de overlevering meermalen naar voren gebracht en dit wordt beschouwen als sunnah. Maar het is volstrekt niet nodig, dat dit bij het graf van de Profeet (sas) geschiedt. Waar ook uitgesproken, altijd bereiken de salaat en de salaam de Profeet (sas): "Maakt niet mijn graf tot een plaats van feest spreekt de salaat over mij uit waar jullie je bevinden, want jullie salaat zal mij bereiken" (Ibn Hanbal II;367).

Dus men mag voor de dode bidden, voor hem om vergiffenis vragen en de salaam en de salaat over hem uitspreken. Het is te begrijpen, dat uit deze gebeden alles, wat naar afgodendienst neigt, is geweerd door Ibn-i Taymiyya. Het doel van het grafbezoek is het denken aan de dood en dat gebeurt evenzeer bij bet graf van een ongelovige als bij dat van een gelovige. Het bidden voor de dode, zowel bij de begrafenis als bij het graf en het uitspreken van de salaat en de salaam is sunnah. ("Iqdida").

Het is veroorloofd om bij het grafbezoek na het gebed voor de dode en het uitspreken van de salaat en salaam over hem, een gebed voor zichzelf te doen. Verboden is het echter om van het bidden voor zichzelf bij een graf een gewoonte te maken. Met opzet gaan naar een graf om daar voor zichzelf te bidden is verboden. Bij dit gebed mag men niet met het gezicht naar het graf gewend het gebed doen, maar men moet de voorgeschreven richting in acht nemen, namelijk in de richting van qiblah ("Iqtida").

Volgens de leerlingen van Imaam Abu Hanifah mag men zelfs bij de salaam over de Profeet (sas) niet met het gezicht naar het graf van de Profeet (sas) gaan staan. Qaadi `Ijaad levert over, dat Imaam Malik gezegd heeft: "Ik vind het onnodig, dat iemand bij het graf van de Profeet (sas) gaat staan bidden. Laat hij de salaam over de Profeet (sas) uitspreken en heengaan."

Volgens Ibn-i Taymiyya is het afgodsdienst (shirk) zich te begeven naar het graf van de Profeet (sas) of van een heilige, om hem aan te roepen, tot hem te aanbidden en hem om vervulling van een behoefte te vragen in plaats van aan Allaahu Ta`ala te vragen.

Wel is waar is het een feit dat de doden levend zijn in hun graven, het leven leiden van de Barzach, de plaats tussen hel en paradijs, doch de doden kunnen daar niet horen, dat men hen aanroept en kunnen de mensen niet helpen. Op de beschuldiging van de tegenstanders, dat Ibn Taymiyya de rang van de Profeet (sas) naar beneden haalt, wordt het volgende geantwoord: "Hetgeen wij geloven is, dat de rang van onzen Profeet Mohammed (sas) de hoogste rang van alle schepselen is, in de meest volstrekte zin van het woord, dat hij levend is in zijn graf, het leven van de Barzach leidt, een leven, volmaakter dan dat die van de martelaren, voor welk leven in de Qur`aan de bewijzen te vinden zijn, want de Profeet (sas) is zonder twijfel voortreffelijker dan de martelaren. Wij geloven, dat de Profeet (sas) de salaam, die de muslims over hem uitspreken, hoort en wij verklaren het bezoeken van de Profeet (sas) voor sunnah, behalve dat men geen verre reis mag maken naar zijn graf, of het moet zijn naar de moskee van de Profeet (sas) in Medina om er de salaat te verrichten. Maar al moge de Profeet (sas) ook levend zijn in zijn graf, helpen kan hij niemand. Het werk van een dode is afgesneden, hij kan zichzelf nut noch schade aanbrengen, laat staan, dat hij iets voor een ander zou kunnen doen. Daarom is het bidden tot een dode en het vragen aan hem om vervulling van een behoefte afgodendienst (shirk). De meeste nadruk ligt op het feit, dat het gebed een caltushandeling is en tot de dienst van Allaahu Ta`ala behoort: van de Profeet (sas) is overgeleverd dat hij heeft gezegd: "Het gebed is de dienst", of, volgens een andere lezing: "Het gebed is de kern van de dienst (`ibadah) (Tirmidi 45;I).: dus ieder, tot wie gebeden wordt is een godheid. Daarom verbiedt Allaahu Ta`ala tot een ander dan Hem te bidden: (Nederlandse uitleg) "... Degene, tot wie jullie buiten Allaahu Ta`ala bidden, bezitten niet de macht over het vliesje van een dadelpit. Wanneer jullie tot hen bidden, horen zij jullie gebed niet en ook al zouden zij het horen, zouden zij jullie toch niet antwoorden. Op de Dag der Opstanding zullen zij verwerpen, dat jullie hen als deelgenoten naast Allaahu Ta`ala hebben geplaatst...." (Qur'aan 35; 13, 14). Nog vele Qur'aan verzen kunnen aangevoerd worden om te bewijzen, dat het bidden tot een ander dan Allaahu Ta`ala afgodendienst is.

Nu zeggen de tegenstanders: wij bidden niet tot de doden in de graven, maar wij roepen hen aan en vragen hen om hulp en om voorspraak. Wij weten, dat alle macht bij Allaahu Ta`ala is, maar de profeten en de heiligen, die wij aanroepen, kunnen ons helpen in het vervullen van onze wensen.

Het antwoord hierop is: dan doen jullie hetzelfde als de onwetende Arabieren deden: niettegenstaande jullie geloven in Allaah als Rabb (Rabb en Meester) van de schepping, wenden jullie je toch tot anderen dan Allaahu Ta`ala, en vragen aan hen om hulp en voorspraak, teneinde jullie wensen vervuld te zien, terwijl over het al of niet vervullen van die wensen, slechts Allaahu Ta`ala macht heeft.

De Arabieren uit het tijdperk van de onwetendheid namen beschermers buiten Allaahu Ta`ala, terwijl ze zeiden: (Nederlandse uitleg) " Behoren niet aan Allaah de reine godsdienst. En zij die zich buiten Hem verbonden nemen zeggen: Wij dienen hen (de afgoden) slechts, opdat zij ons nader bij Allaah zullen brengen...." (Qur'aan 39; 4). (Nederlandse uitleg) "Zij dienen buiten Allaahu datgene, wat hun geen nut kan opleveren noch schade toebrengen, zeggende: "Deze zijn onze voorspraken bij Allaah..." (Qur'aan, 10;18).

Dat is de afgodendienst van de vroegere volken: niettegenstaande zij weten, dat alle macht bij Allaahu Ta`ala is, dienen zij toch anderen naast Allaahu Ta`ala, omdat zij geloven, daardoor dichter bij Hem te komen en voorspraken voor zichzelf bij Hem te verkrijgen.

Daarom wordt het bidden tot iemand die gestorven is tot de afgodendienst gerekend, ook het vragen aan een dode is, op welke manier het ook geschiedt, tot afgodendienst gerekend. Aan levenden mag men vragen datgene, waarover zij de beschikking hebben, aan doden niets. Toch is het beter, ook niet aan mensen te vragen. Dit is in de overlevering tot uiting gekomen: "Wanneer jullie vragen, vraagt dan Allaahu Ta`ala, en wanneer jullie om hulp vragen, vraagt dan Allaahu Ta`ala om hulp." De Profeet (sas) leerde zijn metgezellen, om niets aan mensen te vragen en van sommigen van de metgezellen wordt overgeleverd, dat zij dat ook niet deden. Het zich bezighouden met dhikr en Qur'aan recitatie is, volgens de overlevering, voortreffelijker dan het vragen om iets. Het vragen aan mensen om dingen, waar zij geen macht over hebben, zoals het vragen om vergeving van zonden, om herstel van ziekten en dergelijke dingen is eveneens verboden.

Hoewel Ibn-i Taymiyya verschillende soorten van vragen onderscheidt, zoals het om hulp vragen (al-isti`aanah), en het om bijstand vragen (al-istijaathah), is zijn opinie erover dezelfde: slechts om datgene, waarover de mens beschikking heeft, mag men vragen. Het vragen om voorspraak aan een ander dan Allaahu Ta`ala is verboden, omdat niemand anders dan Hij hierover beschikken kan. Hij onderscheid twee soorten voorspraak:

1). De ene, die door hem erkend wordt, is de, in de Qur'aan bevestigde: de shafa'ah van de Profeet (sas) en van anderen op de Dag der Opstanding, zoals die in de overlevering is uitgewerkt. Dit vindt slechts plaats met toestemming van Allaahu Ta`ala, en alleen voor hem, in wie Allaahu Ta`ala welgevallen heeft. Daarom zegt Allaahu Ta`ala ook, dat de voorspraak geheel in Zijn Handen is. Wie zijn degenen, die van deze voorspraak genieten: "De gelukzaligste mens door mijn voorspraak is hij, die zegt: Er is geen godheid dan Allaah, en wiens hart daarbij zuiver aan Allaahu Ta`ala is gewijd." Dus ten behoeve van hen, die de tawhied oprecht beleden hebben en zuiver gehouden hebben van alle afgodsdienstige praktijken, geeft Allaahu Ta`ala toestemming als voorspraak op te treden, niet ten behoeve van de afgodendienaar in wie Allaahu Ta`ala geen welgevallen heeft.

2) De tweede, in de Qur'aan ontkende soort van voorspraak is: Wie buiten Allaahu Ta`ala aan iemand vraagt als middelaar op te treden, pleegt shirk (afgodendienst) en daar Allaahu Ta`ala slechts toestemming geeft tot de shaf'ah ten behoeve van de belijders van de goddelijke eenheid, zal niemand voor hem als voorspraak optreden (Kitaabu'l Iemaan van Ibn-i Taymiyya). De lofwaardige plaats (al-maqamu'l-mahmud), die Rasoelullaah (sas) inneemt, bereikt hij door het optreden als voorspraak. Wij zijn er zeker van de bemiddeling van Rasoelullaah (sas) op de Dag der Opstanding, wanneer men Allaah als de Ene Ilaah (God) erkent, en aan Hem de dienst wijdt. Dit kan door het vervullen van de door de Shari`ah voorgeschreven plichten. Door het doen van goede werken, door het geloof in de Profeet (sas) en door het volgen van hetgeen hij gebracht heeft, namelijk de Qur'aan en de Sunnah, krijgt men slechts verbinding met Allaahu Ta`ala. Het bestaan van onjuiste vorm van bemiddeling tussen Allaahu Ta`ala en de mensen kan de volgende drie dingen betekenen:

  1. De middelaars wekken de gedachte op alsof Allaahu Ta`ala iemand nodig heeft om geinformeerd te worden over de toestand van zijn dienaren (Haasha: Allaah is vrij van zulke beweringen !). Maar wie van Allaahu Ta`ala zegt, dat Hij de toestand van Zijn dienaren niet kent, zodat ��n of andere profeet, heilige of vrome Hem dat zou moeten meedelen, is een kaafir (ongelovige).
  2. De middelaars wekken de gedachte op alsof Allaahu Ta`ala onmachtig is over zijn dienaren te regeren en zich zijn vijanden van het lijf te houden zodat Hij daarvoor hulp nodig heeft (Haasha: Allaah is vrij van zulke beweringen !). Maar ook dit kan van Allaahu Ta`ala niet gezegd worden, want Hij is oppermachtig, alles buiten Hem behoeft Zijn hulp. De mensen echter hebben helpers nodig.
  3. De middelaars wekken de gedachte op alsof Allaahu Ta`ala uit zichzelf niet komt tot het goed behandelen van Zijn onderdanen, maar dat Hij daartoe een prikkel van buiten nodig heeft, die Hem aanspoort. (Haasha: Allaah is vrij van zulke beweringen !). Ook dit is met Allaahu Ta`ala niet het geval. Zij, die als voorspraken bij hem optreden, doen dat, nadat Hij hun daarvoor toestemming heeft gegeven, in tegenstelling met de voorspraken, die bij de koning optreden, want die doen dat ongevraagd. Allaahu Ta`ala heeft de vrije beschikking over het al of niet toestaan van de voorspraak, de koningen moeten op hun hoede zijn en zullen het verzoek van een wezir, hun vrouw of hun kinderen dikwijls niet durven weigeren, omdat zij hem zeer grote schade kunnen toebrengen en omdat hij hen nodig heeft.

Wij erkennen de shafa`ah van onze Profeet Muhammad (sas) en alle andere profeten, engelen, awliya (heiligen), shuhada (martelaren) en alle andere personen die in de ahadieth worden genoemd op de Dag der Opstanding. Wij vragen de shafa`ah van Allaahu Ta`ala, die er de Rabb van is, en die er verlof toe geeft. Wij vragen de shafa`ah door nederig tot Allaahu Ta`ala te zeggen:

"O onze Rabb, laat op de Dag der Opstanding onze Profeet Muhammad (sas) als shafa`ah voor ons optreden. O onze Rabb, laat op de Dag der Opstanding Uw vrome dienaren als shafa`ah voor ons optreden. " O onze Rabb, laat op de Dag der Opstanding Uw engelen als shafa`ah voor ons optreden. Want U bent de Enige die daarvoor in staat is."

 

Deze tekst is geplaatst door onze zuster Ayse  

Wat Allah(swt) wil geschied er is geen kracht of macht buiten Hem!
Terug naar boven
 Post Reply Post Reply

Spring naar forum Forum rechten Bekijk dropdown



Deze pagina is gemaakt in 0.064 seconden.