(1). Nôen. Bij de pen en wat zij schrijven.

(3). En voorwaar, voor jou is er zeker een beloning zonder onderbreking.

(5). Jullie zullen zien en zij zullen zien.

(7). Voorwaar, jouw Heer weet het beste wie van Zijn Weg is afgedwaald en Hij kent het beste de rechtgeleiden.

(9). Zij wensen dat jij toegeeflijk zal worden, dan zullen zij (ook) toegeeflijk worden.

(11). Een lasteraar die rondloopt met roddelpraat.

(13). Die daarnaast ook nog een bruut is, en bastaard.

(15). Wanneer Onze Verzen aan hem voorgedragen worden, dan zegt hij: "Fabels van de vroegeren."

(17). Wij hebben hen beproefd zoals Wij de bezitters van de tuin hebben beproefd, toen zij zwoeren in de morgen van haar (vruchten) te zullen plukken.

(19). Toen ging er een bezoeking (storm) van jouw Heer in haar rond, terwijl zij sliepen.

(21). Toen riepen zij tot elkaar in de ochtend.

(23). Zo vertrokken zij, terwijl zij naar elkaar fluisterden.

(25). En zij vertrokken die ochtend, vastbesloten om (de armen) te weren.

(27). Wij zijn zelfs beroofd."

(29). Zij zeiden: "Heilig is onze Heer: voorwaar, wij waren onrechtvaardig."

(31). Zij zeiden: "Wee ons! Voorwaar, wij waren buitensporig.

(33). Zo was de bestraffing. En de bestraffing in het Hiernamaals is zeker groter, als zij het zouden weten!

(35). Zullen Wij hen die zich aan Allah hebben overgegeven net zo behandelen als de misdadigers?

(37). Of hebben jullie een Schrift waar jullie in kunnen studeren?

(39). Of hebben jullie een verdrag met Ons dat tot aan de Dag der Opstanding geldt, dat er waarlijk voor jullie is wat jullie oordelen?

(41). Of beschikken zij over deelgenoten? Laat zij dan komen met kun deelgenoten, als zij waarachtig zijn.

(43). Hun ogen zullen angstig teneergeslagen zijn, vernedering zal hen bedekken. En waarlijk, zij werden opgeroepen om zich neer te knielen, terwijl zij (nog) gezond waren.

(45). En ik zal kun uitstel geven. Voorwaar, Mijn plan is sterk.

(47). Of is bij hen (kennis) van het onwaarneembare, zodat zij het kunnen opschrijven?

(49). Als hem van zijn Heer geen genade bereikt had, dan was hij zeker op een kwade plaats neer gesmeten, met verwijten beladen.

(51). En bijna zouden degenen die niet geloven jou omwerpen met hun blikken, wanneer zij de Vermaning horen. En zij zeggen: "Voorwaar, hij is zeker bezeten."