وَإِذْ قَالَ عِيسَى ابْنُ مَرْيَمَ يَا بَنِي إِسْرَائِيلَ إِنِّي رَسُولُ اللَّهِ إِلَيْكُمْ مُصَدِّقًا لِمَا بَيْنَ يَدَيَّ مِنَ التَّوْرَاةِ وَمُبَشِّرًا بِرَسُولٍ يَأْتِي مِنْ بَعْدِي اسْمُهُ أَحْمَدُ ۖ فَلَمَّا جَاءَهُمْ بِالْبَيِّنَاتِ قَالُوا هَٰذَا سِحْرٌ مُبِينٌ
Waith qala AAeesa ibnu maryama ya banee israeela innee rasoolu Allahi ilaykum musaddiqan lima bayna yadayya mina alttawrati wamubashshiran birasoolin yatee min baAAdee ismuhu ahmadu falamma jaahum bialbayyinati qaloo hatha sihrun mubeenun
(6). En (gedenkt) toen Îsa, de zoon van Maryam, zei: "O Kinderen van Israël, voorwaar, ik ben voor jullie de Boodschapper van Allah, ter bevestiging van wat er vóór mij is van de Taurât en als verkondiger van een verheugende tijding over een Boodschapper die na mij komt, zijn naam is Ahmad. Toen hij dan met de duidelijke bewijzen tot hen kwam, zeiden zei: "Dit is duidelijk toverij."